Zo groot zijn wij ook

Ik mijmer nog al eens en in dat gemijmer komen allerlei gedachten voorbij. Ik wil er wat van delen. Want ik geloof dat er gelukkige momenten in zitten en ik ben juist op zoek naar die momenten.

Ik denk aan al die keren dat ik in groepen was met andere ouders van overleden kinderen. Zo veel ouders heb ik horen zeggen dat de glans van het leven af is. Dat het volgens hen nooit meer goed kan zijn. Ik herken het, natuurlijk. Niets is nog leuk, alles is verdriet. Feesten zijn moeilijk.  Verjaardagen, kerst, oud en nieuw, allemaal verschrikkelijk. Alle feesten, bezoekjes, bijeenkomsten met grotere groepen zijn ingewikkeld. Liever kleine contacten, koffie of thee, of een borrel met een bevriend stel, met zijn viertjes of hooguit met zijn zessen, dat is goed. Echter uitzondering op dit alle zijn de vrienden van Jasper zelf, die konden en kunnen nog steeds met zijn allen tegelijk komen. Dat was en is altijd weer fijn.

Op een terras zitten tussen al die blije mensen ging in het begin niet, inmiddels gaat het gelukkig goed. We kunnen er zelfs van genieten. Maar in grote groepen zijn, vind ik nog altijd lastig. Ik vind het vaak vreselijk ook al ken ik er de meeste mensen.

Maar is dat omdat de glans er af is of omdat ik me dan nog geen raad weet met mezelf of vooral omdat mijn omgeving geen raad weet met mijn verdriet en er niet goed over weet te praten. Want voor veel mensen is parten over rouw, over verdriet nog lastig.

Eigenlijk is er bij mij al vrij snel een soort van verzet ontstaan, een verzet tegen dat de glans overal van af is. Ik wil dit niet, niet voor mijzelf, niet voor mijn gezin, vooral niet voor mijn jongste zoon. Ik wil niet dat hij een moeder heeft die alleen maar verdrietig is. Maar ik wil het ook niet voor mijn overleden zoon. Ook hij wil niet dat ik alleen maar verdrietig ben, dat geloof ik zeker.

Maar hoe doe je dat. Niet enkel verdrietig zijn. Ik denk na over de glans. Is de glans er af. Ja dat zou je kunnen zeggen. Of toch niet.

Het gekke is dat mijn gedachten rare kronkels maken. Want opeens denk ik aan dat in het begin iemand mij zei dat mijn jongste zoon nu enigst kind is. Nee, zei ik heel hard. Ik weet het nog. Hij is zeker geen enigst kind. Hij is nog altijd mijn jongste en hij heeft een broer. Een broer die weliswaar overleden is maar heeft nog altijd een broer. Zij zijn met zijn tweeën en blijven dat. Hij is zeker geen enigst kind. Hij moet alleen verder met het feit dat zijn broer niet langer hier fysiek naast hem kan staan en dat is een hele kluif. Ga er maar aan staan.

Als je enigst kind bent heb je geen broer of zus, ook geen een die is overleden. Dan ken je niet het gevoel van je broer of zus te houden. Dan ken je ook niet het gevoel van gemis als die broer of zus er niet meer is. Mijn kind kent dit allemaal wel. Hij stoeit en worstelt er mee, maar komt zeker boven. Ook hij gaat het geluk vinden daar vertrouw ik op. Met zijn broer aan zijn zijde, ergens vanuit een ongezien veld.

Hoe gek kunnen je gedachten gaan. Dat ik nu hier opeens aan denk. Is voor hem de glans er af. Soms wel en dan weer niet. en bij mij. Als ik denk aan dat ik nog altijd twee kinderen heb, eentje hier en eentje daar zoals ik het altijd zeg, word ik blij. Nog altijd twee. Ik ben nog altijd moeder van twee, dat geeft misschien juist nog meer glans dat ik nog altijd ook zijn moeder ben, ook moeder van mijn overleden kind. Mij in ieder geval nog altijd zijn moeder voel.

Ook al is hij niet langer hier in fysieke vorm. Hij maakt nog altijd deel uit van mijn leven. En het geeft glans. Zijn aanwezigheid in mijn hart en in mijn leven geeft nog altijd glans. Mijn beide kinderen doen mij glimmen van vreugde en blijdschap. Ja echt. Dus de glans is er niet af.

Het is alleen wennen aan de nieuwe vorm, aan het zo veranderde leven.

En opeens is daar een nieuwe gedachte. Ik zit in de cabine van een vrachtwagen naast mijn zoon. hij werkt in de transport, rijdt ook op de vrachtwagen en ik ga mee. Een ongelooflijke ervaring om in zo’n wagen te zitten. Vooral naast mijn zoon. Eigenlijk vind ik het de helden van de weg. Zij rijden maar en rijden maar. Andere weggebruikers houden nauwelijks rekening met ze maar als er iets gebeurd krijgen zij de schuld. Je moet het maar doen. Weten we wel hoe afhankelijk we zijn van de transport. Enfin daar gaat het nu niet om. Ik ben terug in mijn herinnering en Ik zit nog altijd in de cabine en kijk uit het raam. Ik zie een grote trailer de oprit naar de snelweg op komen. Zo zeg ik die is groot. Jasper kijkt en zegt zo groot zijn wij ook.

Zo groot zijn wij ook. Die woorden, zo simpel, hoor ik zo vaak weer terug in mijn hoofd en hart. Telkens als ik denk ik kan het niet, is het alsof hij weer kijkt en zegt zo groot zijn wij ook. Alsof hij wil zeggen  Je kunt het mam. Wat is het toch apart dat een enkel zinnetje toen achteloos uitgesproken nu zoveel betekenis heeft gekregen. Ik ben er blij mee. En het brengt mijn kind even weer heel dicht bij. En zo haal ik weer inspiratie uit al deze gedachten.

Reacties zijn gesloten.